Een paar jaar geleden stuitte ik toevallig op een kunstenaarsboek uit de jaren zeventig van Hans de Vries, waarin hij alle doodgereden dieren had gedocumenteerd die hij in bijna een jaar tijd aantrof langs de weg tussen zijn woonplaats Beerta, en Winschoten waar hij boodschappen deed. Van elk beestje (kikkers, een muis, een hond, enz.) maakte hij een foto en noteerde hij niet alleen datum en tijd maar ook de precieze locatie en bijvoorbeeld weersomstandigheden. Op de foto’s geen meelijwekkende doffe oogjes en hangende kopjes, of gruwelijker natuurlijk, maar door de afstand tot de camera vaak alleen een vlek langs de weg. En dan die laconieke, handgeschreven titel: ‘t Dooie Beestenboek (1974). Hoe kon het dat ik van deze kunstenaar nog nooit gehoord had?
In Het Tuinboek (1970) legde De Vries eerder gedurende acht maanden een moestuin en al zijn handelingen daarin vast. Neutraal, maar soms dramatisch: “Slaplantjes gaan dood o.a. door koperworm, veel rupsen larven en eitjes doodgemaakt; geen water meer in de sloot.” De Vries destijds: “Met dat volkstuinproject heb ik een natuurlijk proces willen registreren. Eigenlijk vind ik het woord project in dit verband ook vervelend, alsof het iets is dat ik verzonnen heb, maar dit is helemaal echt.” Prachtige werken, langzaam weggezonken in de geschiedenis.
Terecht wordt De Vries nu weer uitgelicht, in een kleine overzichtstentoonstelling in Kunstverein. Opgediept door curator Krist Gruijthuijsen, die zich enige tijd heeft toegelegd op kunstenaars die ondanks een succesvolle carrière stopten met het maken van kunst. De Vries hield na het genoemde moestuinwerk onder andere prijswinnende geiten, bijen en koeien, en werd vervolgens fulltime kaasboer. Eerst in Duitsland en later in Denemarken, waar hij nu nog woont en geëmigreerde boeren wegwijs maakt. ‘Afscheidstentoonstelling’ (1983) in De Kunstzaal in Hengelo was zijn laatste expositie.
Erkenning was er zeker. Zo exposeerde hij in het Stedelijk Museum, en vertegenwoordigde Nederland op de Biënnale van Venetië met eigentijdse geestverwanten als Krijn Giezen en Sjoerd Buisman die zich ook bezighielden met de relatie tussen mens en natuur (‘Natura-Arte’, 1978). Voor ‘Op Losse Schroeven’ (1969) zou De Vries net te laat gesignaleerd zijn, maar curator Wim Beeren nodigde hem wel uit voor de eveneens baanbrekende expositie ‘Sonsbeek buiten de perken’ (1971). Het grote publiek – maar ook veel kunstenaars – maakte(n) daar voor het eerst kennis met videokunst en andere nieuwe kunstvormen. De Vries toonde er onder andere een aanstekelijke film van uitgelaten dartelende koeien, die na de winter voor het eerst weer de wei in gaan. Een nogal hippe expositie zou je zeggen, maar De Vries sprak zich uit tegen dat modieuze rond de nieuwe kunstvormen. “‘Modern’ en ‘progressief’, dat zijn vieze woordjes” (geciteerd in Brabantia, 1970).
Ook voordat werken met de natuur zijn aandacht trok, was zijn houding uiterst eenvoudig: kijken naar wat er is, in een bepaalde situatie, op een bepaald moment. Geen bedoeling, geen boodschap. Gewoon iets ‘aanwijzen’. “Kunstenaar zonder kunst” stond er op zijn visitekaartje, als om te onderstrepen dat hij geen kunst maakte. In 1969 verzamelde hij twintig televisietoestellen voor een grote tentoonstelling van eigentijdse Nederlandse beeldhouwkunst. Om ze eenvoudig opnieuw aan de mensen te laten zien. “Ik pretendeer niets,” vertelde hij een journalist destijds. “Ik stapel alleen een partij tv-apparaten op. Als de mens het heeft bekeken en de volgende avond weer naar het apparaat in de huiskamer zit te blikken, herinnerde hij zich mijn apparaten. Verder niets. Het is zelfs geen satire op de televisie.”
Maar dat het werk íets doet, hoe klein ook, was toch wel het idee. Ballen in de hoeken van een ruimte doen mensen realiseren dat deze vierkant is. Zijn lange haar (toen nog aanleiding tot een vraag van een journalist!) maakt mensen ervan bewust dat het waait, “dat de lucht boven hen voortdurend in beweging is.” En twee jaar later noemt hij iets van een streven: “Wat ik doe, bewustmaken van de relatie mens-natuur is wel degelijk nuttig. Dat is van het grootste belang.”
In ‘t Dode Beestenboek vinden we geen expliciete aanklacht, enkel de constateringen. Dat Katta, de kater van De Vries en zijn vriendin even voor het project was doodgereden wordt niet vermeld. Het is misschien juist wel dat impliciet blijven van het waarom van dat boek wat intrigeert. Hij lijkt niet meer dan nodig in te willen grijpen. Een groot verschil met Land Art, dat hij eens “verminking van de aarde” noemde.
Na verloop van tijd lijkt De Vries ook de neutraliteit van zijn registraties wat te gaan wantrouwen. Hij schrijft bijvoorbeeld hoe hij zich herinnert dat hij als kind moest poseren voor een foto en opeens niet meer wist hoe hij kijken moest. Het medium fotografie, schijnbaar niet meer dan een momentopname, blijkt gekunsteld. Ook het gebruik van zijn registraties door anderen stemt hem bedenkelijk. Hij verzoekt niet te citeren uit zijn boeken. Om de mensen die erin voorkomen, maar ook omdat het om momentopnames gaat die wellicht anders functioneren in een nieuwe context.
In de serie Stijgbeelden (vanaf 1974) omzeilt hij in zekere zin de problemen rond documentatie. Daarin vormt de natuur zelf het beeld, met minimale tussenkomst. Kort gezegd zet hij eerst in een mengsel van melk of fruitsap en water een opgerold velletje filterpapier dat het vocht opzuigt. Daarbij blijven de kleuren één voor één achter op het papier, hoger naarmate de deeltjes beter oplossen in het water. De Vries noteerde welke vrucht of koe hij had gebruikt voor de oplossing, het moment van de proef, het weer, zelfs de stand van de maan. Door de vellen te arrangeren werden er steeds andere verschillen en overeenkomsten zichtbaar. “I certainly hope to be able to draw a conclusion out of them eventually. They were not just made for fun,” schreef hij erover. Ook na honderden stijgbeelden te hebben gemaakt volgde die conclusie niet.
Passend bij De Vries’ werk lijkt men voor deze expositie zo min mogelijk te hebben willen ‘ingrijpen’. De projectmappen, aangevuld met catalogi et cetera, vergen nogal wat leeswerk, waarbij niet altijd duidelijk is gemaakt waar je precies naar kijkt of wat het daar doet. Even studeren helpt en wordt ruim beloond. Met de tweetalige publicatie is een en ander nu ook beter toegankelijk voor een niet-Nederlands publiek.
Hans de Vries ‘Works 1968-1975’ in Kunstverein, t/m 19 maart 2016
verschenen in Tubelight #98