Iets, niets en wat daar tussenin zit – ongerealiseerde kunst

Geen geld, geen tijd, morele bezwaren, illegaal, gevaarlijk, een instelling die het niet ziet zitten, de kunstenaar is dood of geeft het geen prioriteit: de redenen dat een kunstwerk soms niet verder komt dan een schets zijn talrijk. Naast de expositie ‘B-Sides & Rarities’ in Lokaal 01 zijn er meer projecten die zulke in de knop gebroken kunstwerken onder de aandacht brengen of verzamelen. Een aantal projecten over ongerealiseerde kunst staat in onderstaande lijst. Je verdiepen in dit onderwerp is niet zonder risico: dan weet je immers opeens wat je mist. En kun je je een voorstelling maken van alle teleurstellingen, vergeefse moeite en gebroken illusies die bij het maken van kunst komen kijken.Het meest idealistisch in deze lijst is waarschijnlijk het project van Hans Ulrich Obrist. Hij publiceerde in 1998 met Guy Tortosa Unbuilt Roads, een boek met 107 onuitgevoerde of mislukte projecten van kunstenaars, beschreven in een korte vragenlijst en in schetsen of andere documentatie. Obrist maakte veel later, in 2009, ook een expositie aan de hand van dit boek, en startte in de tussentijd met het aanleggen van een archief, in samenwerking met Julia Peyton-Jones van Serpentine Gallery in Londen. Hij heeft zich dus flink in het onderwerp vastgebeten. In het voorwoord van Unbuilt Roads staat waarom: ‘Hoewel ongerealiseerde ontwerpen van architecten en projecten die zijn ingezonden voor wedstrijden regelmatig worden gepubliceerd, blijven projecten in de beeldende kunst die wel zijn bedacht, maar niet tot voltooiing gebracht, onopgemerkt of weinig bekend.’ Obrist nam het dus op zich deze gemankeerde werken te redden van de vergetelheid.

De lezer merkt misschien wel dat ik de vraag op wil werpen of het in het algemeen (als we even boven de teleurstelling van een individuele kunstenaar uitstijgen) nu eigenlijk beklagenswaardig is dat werken mislukken, en of het dan een goede zaak is dat er projecten zijn als die van Obrist die die werken toch onder de aandacht brengen. Die vraag deed me denken aan een lezing in 2003 door Marjolijn Februari, kunsthistoricus, filosoof en jurist, die zich iets soortgelijks afvroeg met betrekking tot vandalisme jegens kunstwerken. Zij stelde, overigens zonder te pleiten voor vandalisme, dat we het vernietigen van bijvoorbeeld de boeddhabeelden in Afghanistan eigenlijk ‘beschaafd [zouden] moeten toejuichen’.
Ze constateert namelijk dat we gemis nodig hebben om kunst te kunnen waarderen. ‘Het is een wrede waarheid over het leven dat wij behoefte hebben aan gemis. Af en toe moet er iemand dood, af en toe moet er iets stuk, af en toe moet er iets verdwijnen, zoekraken en teloorgaan. Onze liefdesrelaties zouden er, bijvoorbeeld, niet van opknappen wanneer we van te voren de garantie kregen dat we met onze grote liefde duizend jaar lang onafgebroken in één kamer zouden samenleven. […] En zo moeten we ook af en toe het gemis van vernielde Boeddhabeelden en gestolen schilderijen ervaren om gelukkig te kunnen worden van kunst.’
Ja, stel je eens voor dat alles wat werd bedacht ook uitgevoerd werd: we zouden verzuipen in een veelheid van kunstvoorwerpen, waar het resultaat van de Beeldende Kunst Regeling niets bij is. Maar goed, zo is het natuurlijk allemaal niet. Toch is het een weldaad dat het meerendeel van de afgestudeerde kunstenaars na verloop van tijd iets anders gaat doen dan kunst maken. Wie zijn mislukte werken moet weggooien, verdient een pluim. En wie te lui is om iets te scheppen doet de wereld in feite een plezier.

We zouden dus, als we onze zegeningen tellen, ook af en toe stil moeten staan bij de dingen die er niet zijn. Om vervolgens te kunnen genieten van wat er wél is. Maar hoe doe je dat, denken aan dingen die er niet zijn?
Misschien is het deze dualiteit die onvoltooide, bijna-kunstwerken zo aantrekkelijk maakt: enerzijds geven ze het gevoel dat je van iets beroofd bent, anderzijds kun je dat ook niet echt erg vinden, omdat je het nooit hebt gehad. Ze geven een mild gevoel van verlangen naar meer, naar iets moois dat had kunnen zijn. Het tegenovergestelde, wellicht, van het gevoel van overdaad dat je kan bekruipen op een kunstbeurs of in een goede boekhandel: je daadwerkelijk interesseren in elke kunstenaar, of op z’n minst iedereen proberen te begrijpen, is onbegonnen werk. Er is te veel. In al die drukte is het onvoltooide uitnodigend leeg.

Ik schaar me dus achter Obrist en soortgelijke projecten als de zijne, zij het om iets andere redenen, en ondanks het feit dat een boek met 107 voorbeelden van gemis toch weer wat overdadig kan zijn. De afzonderlijke werken slaan een brug naar een parallelle wereld van wat-had-kunnen-zijn. Overigens is het niet noodzakelijkerwijs ongerealiseerde kunst of vandalisme dat ons dat gevoel van verlangen kan geven. Februari maakte in haar lezing de sprong naar kunstwerken als Suprematisme van Malevich, kunst die op zelf ook afwezigheid belichaamt. Suprematisme – een wit kruis geschilderd op een witte achtergrond – is niet alleen een geheel wit doek, het is ook te zien als een ‘diep verlangen naar kleur’.
In feite is alle kunst, zo trekt Februari de lijn door, een samenvatting of destillaat van de vele dingen om ons heen. Een mooie observatie, maar wel een die het risico in zich draagt dat we al te veel aan de haal te gaan met de intentie van de kunstenaar. Of Malevich tijdens het schilderen meer dacht aan de verschillende tonen wit of aan een verlangen naar kleur is immers maar de vraag.
Daarom zou ik graag, hopelijk zonder overdadig te worden, nog wat voorbeelden willen geven van kunstwerken, die niet verdwenen, vernietigd of ongerealiseerd zijn, maar toch schurken tegen het niets. Werken waarbij afwezigheid duidelijk onderdeel is van de intentie van de kunstenaar.
Dan belanden we al gauw bij de conceptuele kunst. Zo zag ik onlangs een werkje van de Argentijnse kunstenaar Edgardo Antonio Vigo (1928-1997), dat bestond uit een beschrijving van het idee voor een geheel lege, witte filmprojectie, Blanco sobre Blanco: Homenaje a Kasimir Malevich uit 1967, zoals de titel zegt een hommage aan Malevich. (Een werk dat overigens ook wel degelijk werd uitgevoerd, in 1969.)
De beschrijving hing naast een ander werk van Vigo, 3 detalles de una obra que no me pertenece, 1975. Het toonde precies wat de titel zegt: drie details van een werk, vermoedelijk een grofkorrelige foto, dat kennelijk nooit als kunstwerk van Vigo heeft bestaan. Bestaat de gehele foto dan wel, zij het niet als kunstwerk? Of als kunstwerk van een ander? Vigo laat ons met een enkel zinnetje peinzen over het al dan niet bestaan van iets, dat we met eigen ogen zien.
De voorbeelden zijn talrijk, maar wie het heeft over conceptuele kunst en afwezigheid kan er niet omheen de Statements, gebaseerd op een interview uit 1969 met Lawrence Weiner te noemen. Daarin zegt hij onder andere: ‘Persoonlijk ben ik meer geïnteresseerd in het idee van het materiaal dan in het materiaal zelf.’ Het ondergeschikte belang van de verschijningsvorm, van het object, kun je zelfs zien als de onderscheidende eigenschap van conceptuele kunst. Het idee staat immers voorop. Maar ook het bestaan van het idee werd ondergraven. Zo publiceerde herman de vries in 1981 een zwart vouwblad, met op de voorzijde het opschrift ‘-concept-‘ en verder niets. Nu kun je natuurlijk stellen dat dat juist het (paradoxale) concept is, het ontbreken van het concept. Dan ging Robert Barry misschien nog net een stapje verder, toen hij in 1969 op een vel papier typte: ‘Something that is taking shape in my mind and will sometime come to consciousness.’

Veel dichter bij afwezigheid kunnen we niet komen.

‘Iets, niets en wat daar tussenin zit’, verschenen in publicatie bij ‘B-sides and Rarities’ 20 sep.-11 dec. 2009, Lokaal 01